De rol van de lector in de eredienst
 lees verder
 
Bidden van Hemelvaart naar Pinksteren

De tijd tussen Pasen en Pinksteren wordt gezien als een tijd van voorbereiding op de komst van de heilige Geest. Voor de Vroege Kerk was het een periode om na te denken over de enorme omvang van de taak die de Heer had gegeven.

Het verslag van Lucas in het bijbelboek Handelingen over deze periode is buitengewoon interessant, niet alleen omdat het ons vertelt hoe christenen dit 2000 jaar geleden deden, maar ook omdat het de agenda bepaalt als het gaat om onze invulling van deze tijd van het kerkelijk jaar.

Een tijd van vragen

Op de dag van de Hemelvaart vragen de apostelen aan Jezus of dit het moment is waarop het koninkrijk voor Israël hersteld zal worden (Handelingen 1:6). Het plan van de Opgestane Heer was dat de apostelen zijn getuigen voor de wereld zouden zijn bij het verspreiden van het Goede Nieuws over zijn dood en opstanding. Zelf dachten ze in eerste instantie nog veel kleinschaliger, namelijk aan de Messias die zou komen om het Joodse volk te redden. De vragen die ze Hem vóór zijn hemelvaart stelden, waren niets vergeleken met wat er door hun gedachten ging nadat Hij naar de hemel was opgenomen. Ze kijken naar de lucht, volkomen perplex en onzeker over wat ze nu moeten doen.

Eerste prioriteit

Dan zijn de engelen aan de beurt om een vraag te stellen: “Wat staan jullie naar de hemel te kijken?” (Handelingen 1:11) Natuurlijk ligt het antwoord voor de hand. De apostelen zullen zoiets gedacht hebben als: omdat Jezus zojuist van ons is weggenomen, Hij ons een enorme taak heeft gegeven en we geen idee hebben waar we moeten beginnen. De rest van de woorden van de engel geven ons het antwoord op hun onuitgesproken vraag. De Heer heeft hun verteld wat ze moeten doen, gedurende de jaren tussen zijn hemelvaart en zijn glorieuze terugkeer. Het is de opdracht voor de kerk. Zoals de Australische predikant Christine Caine het verwoordde: “Het is onze taak om van het laatste gebod van Jezus onze eerste prioriteit te maken.”

Een tijd van gebed

Bidden is duidelijk de grote prioriteit, en Lucas vermeldt dit als het eerste wat de apostelen deden toen ze terug waren in Jeruzalem (Handelingen 1:13-14). Hij noemt de namen van de apostelen en vermeldt dat ze samenkwamen met hun vrouwen, en met de moeder en broers van Jezus. Dit was een baanbrekend gebed. Meestal baden mannen en vrouwen apart, zoals vandaag de dag nog steeds het geval is bij de Klaagmuur in Jeruzalem. Maar door Jezus zijn die barrières neergehaald. Zoals Paulus later zou schrijven: 'Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen - u bent allen één in Christus Jezus.' (Galaten 3:28)

De Heer had hun verteld dat ze moesten wachten op de komst van 'wat de Vader heeft beloofd' (Handelingen 1:4). Ze veranderden die wachttijd in kostbare gebedstijd. Daarom loopt de gebedscampagne ‘Uw Koninkrijk kome’ van Hemelvaart tot Pinksteren als een tijd van vurig missionair gebed. Wij doen mee met wat de eerste christenen 2000 jaar geleden deden.

Andere, nieuwe richtingen

Het boek Handelingen laat ons zien dat deze nieuwe beweging radicaler, verstrekkender en kostbaarder was dan de apostelen zich ooit hadden kunnen voorstellen. Het enige wat Petrus hen laat doen is de verrader Judas Iskariot vervangen. Na veel gebed en lottrekking (wat hun culturele manier was om God te vragen om te beslissen) werd Matthias gekozen. 

Wat we hiervan leren is dat we wel van alles kunnen plannen, maar voorbereid moeten zijn op de wind van de heilige Geest om ons in andere, nieuwe richtingen te leiden, wanneer en waarheen Hij maar wil. Het vervolg van het verhaal van Handelingen beschrijft hoe dat verloopt. De kerk reikt de hand naar Samaritanen, Afrikanen en Europeanen. Niet vanwege hun eigen omvangrijke plannen, maar omdat de heilige Geest individuele kerken ertoe aanzette om nieuwe wegen te gaan, andere manieren te leren om dingen te doen, en simpelweg deel te nemen aan wat God al aan het doen was.

Veranderingen zien

De dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren kunnen gemakkelijk gemist worden in de waan van de dag van onze drukke wereld. Maar als we het voorbeeld van het Nieuwe Testament volgen - en de gebedsbeweging ‘Uw Koninkrijk Kome’ kan ons hierbij helpen -, dan kunnen we door de Geest geleide veranderingen zien in onze kerk, in andere mensen en in onszelf.

Dit artikel is vertaald door Eline de Boo, IZB 

Meer informatie en materialen over het initiatief 'Uw Koninkrijke Kome'

 lees verder
 
Samenleving Nederland wordt onbeschaafder

In Nederlands kennen we de uitspraak: 'Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet', maar het is schrijnend om te constateren dat zelfs deze passieve instelling voor velen al te veel moeite blijkt te zijn. In artikel 1 van het handvest van de grondrechten van de Europese Unie staat dat de menselijke waardigheid onschendbaar is: 'Zij moet worden geëerbiedigd en beschermd', maar helaas wordt dit niet meer gezien als vanzelfsprekend uitgangspunt.

Opkomen voor de kwetsbaren

Dit terwijl het grondrecht voor ieder mens geldt, ongeacht of het nu om een EU-burger, migrant of uitgeprocedeerde asielzoeker gaat. De vraag of iemand bijvoorbeeld nu wel of geen verblijfsstatus heeft, doet er niet toe. Als samenleving moeten we opkomen voor de meest kwetsbaren. Ruim tien jaar geleden heeft de Conferentie van Europese Kerken een zaak aangespannen bij het Comité voor Sociale Rechten van de Raad van Europa (ECSR). Op 9 juli 2014 oordeelde dat comité dat de Nederlandse overheid ervoor moet zorgen dat niemand in het land verstoken blijft van voedsel, hygiëne en onderdak. Dat geldt ook voor afgewezen asielzoekers. Dat is niet een driesterrenservice die we als Nederland aanbieden, maar het absolute minimum om te voorkomen dat mensen op straat komen te staan.

Het is zeer onwenselijk dat er een situatie ontstaat waarbij mensen worden gearresteerd, vastgehouden en vervolgens wederom op straat worden gezet, ook wel 'klinkeren' genoemd. Het is onterecht en onbegrijpelijk dat de Nederlandse overheid deze uitspraak nu ineens negeert, maar misschien wel minstens even erg is de algehele ontwikkeling van onze maatschappij. Wanneer we personen hun primaire levensbehoeften gaan ontzien, dan breekt het leven af en zakken we bikkelhard door een morele ondergrens. Sterker nog, juist de rotzakken binnen de groep, over wie is besloten dat ze niet in Nederland mogen blijven, moeten we helpen. Zij kunnen in de regel niet terugvallen op een netwerk.

Helpen is teken van beschaving

Hen helpen is niet alleen een teken van beschaving, maar blijkt in de praktijk ook veel effectiever te zijn. De bijbel heeft waardevolle uitgangspunten die voor alle mensen en de gehele samenleving gelden. Zo wordt erin opgeroepen om mensen die als vreemdeling in je land verblijven, niet te onderdrukken. Het is bijzonder pijnlijk om vast te stellen dat we juist dat momenteel wel doen. Onze samenleving wordt voor iedereen leefbaarder, wanneer we - hoe moeilijk dat ook is - onze naasten en zelfs vijanden liefhebben.

Een meedogenloze maatschappij treft niet alleen anderen maar ook onszelf, omdat het de bijl aan de wortel zet van belangrijke waarden als tolerantie en gastvrijheid. Het is goed om de vreemdelingen die in onze steden wonen te helpen. Al was het maar omdat onze steden er dan leefbaarder van zullen worden.

Of zoals de bijbel dat stelt: 'Behandel anderen zoals je zelf behandeld wilt worden.' Wanneer iedereen, dus ook de beleidsmakers en politici, dit principe als uitgangspunt nemen, krijgen we een beschaafdere en menselijkere samenleving.

Deze opiniebijdrage stond op 25 april 2025 in het AD.

 lees verder
 
Rabbijn en predikant in gesprek over de verwantschap tussen joden en christenen

Predikant Davy Hoolwerf voelt zich op tal van manieren zeer verwant met het jodendom. Hij beschouwt zijn christelijke geloof als onlosmakelijk verbonden met het Joodse volk en de joodse traditie, zegt hij tegen rabbijn Hans Groenewoudt die tegenover hem zit. Hoolwerf: “Voor mij zijn zowel het Oude als het Nieuwe Testament joodse boeken. Ik beschouw mijzelf als iemand uit ‘de volkerenwereld’ die de God van Israël heeft leren kennen, in de persoon van Jezus of ‘Yeshua’, die ik als Messias zie. Ik ben echt tot het inzicht gekomen dat geen christen in principe om die verwantschap tussen joden en christenen heen kan.” 

Israëldominee 

Predikant Davy Hoolwerf (verbonden aan de hervormde gemeente Ede en actief in de Protestantse Raad voor Kerk en Israël) en rabbijn Hans Groenewoudt (verbonden aan de orthodox-joodse gemeente in Amstelveen) praten met elkaar over de verwantschap tussen joden en christenen. De rabbijn kijkt enigszins verwonderd op bij Hoolwerfs uiting van liefde voor het jodendom. Groenewoudt: “Die verwantschap die u zo voelt, wordt die gedeeld door uw collega's? Is dat de norm tegenwoordig?” 

Hoolwerf schudt zijn hoofd. “Ik vertegenwoordig zeker niet al mijn collega's en zeker niet heel de kerk.” Dat spijt hem. “Ik merk ook in mijn gemeente dat, zodra je je wat meer expliciet uitspreekt rond Israël en het Joodse volk, mensen je al snel een soort Israëldominee noemen.” Met dat stempel is hij niet zo gelukkig, vertrouwt Hoolwerf rabbijn Groenewoudt toe. “Zo’n naam weiger ik, want ik wil gewóón predikant zijn.” 

Hij zag de sterke band tussen hem en het jodendom niet altijd op deze manier, hij heeft een hele ontwikkeling doorgemaakt. “Ik ben heel klassiek gereformeerd opgeleid aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn. In die opleiding zat helaas weinig Judaïca. De joodse wortels van het geloof waren destijds een blinde vlek.” Gaandeweg werd hij zich steeds scherper bewust van de joodse wortels van het christendom. Hoolwerf kwam tot het inzicht dat de hele Bijbel inclusief de nieuwtestamentische boeken – die, zo benadrukt hij, allemaal door Joden zijn geschreven – voortbouwen op de kennis en de ervaringen die in de Thora, de eerste vijf bijbelboeken, zijn vastgelegd. “Ik vind het belangrijk om deze verbinding te erkennen en te verdiepen.”  

Uit elkaar gegroeid 

Voelt Hans Groenewoudt zich als rabbijn ook op dezelfde wijze verwant met het geloof van predikant Hoolwerf? Groenewoudt is stellig: “Daar moet ik heel eerlijk in zijn, op die manier heb ik dat niet, of bijna niet.” Groenewoudt heeft waardering voor de inspanningen van mensen als Hoolwerf. Toch is er, als het over geloofsopvattingen gaat, vooral eenrichtingsverkeer tussen beide mannen, zo blijkt. Groenewoudt legt uit dat verdieping in het christelijke geloof bij joden geen rol speelt. “In onze studie komt het christendom niet voor. In het jodendom is er geen interesse in het christelijke denken.”  

Hoolwerf: “De beide godsdiensten zijn helemaal uit elkaar gegroeid. En bij mezelf denk ik dan: dat is niet alleen jammer, dat had ook nooit zo mogen zijn.” Hij zou graag samen optrekken. “Het zou mooi zijn als we ergens schouder aan schouder de God van Israël kunnen dienen.” Hoolwerf vertelt dat er een specifieke bijbeltekst uit het Oude Testament is die op dit punt veel voor hem betekent. “Die tekst komt van de profeet Zefanja. Hij schrijft ergens dat God ‘de lippen van de volken rein zal maken’. En ook lees ik daar dit: ‘Zij zullen de naam van de Heer aanroepen, ze zullen Hem dienen zij aan zij.’” Met ‘de volken’ worden, zo legt Hoolwerf uit, de niet-Joden bedoeld. 

Samen God dienen 

De interesse mag dan vooral van één kant komen, toch is er meer mogelijk dan men op het eerste gezicht zou denken, vertelt Groenewoudt. Want weliswaar ziet hij als rabbijn een groot verschil tussen jodendom en christendom, toch zit de deur niet helemaal dicht. “Als de vraag is: ‘Kunnen wij samen God dienen?’, dan zeg ik: ‘Ja, dat kan zeker.’”  

Hij legt uit hoe dat zit. God dienen doe je door zijn geboden te volgen. In de joodse traditie zijn tal van geboden die specifiek betrekking hebben op Joden, maar er zijn zeven regels die gelden voor niet-Joden: de zogeheten ‘Noachitische geboden’. “Deze geboden vormen een belangrijke richtlijn voor niet-Joden om een moreel leven te leiden”, aldus Groenewoudt. Deze regels zijn volgens de Joodse traditie door God aan Noach gegeven na de zondvloed, en die gelden voor alle mensen, ongeacht hun religie of afkomst. Centraal in de zeven geboden staat respect voor God, mens en dier. Zo is eten van nog levende dieren verboden. Ook is er een verbod op afgoderij, diefstal, moord en misbruik van Gods naam.  

“Wel is de intentie van belang”, benadrukt Groenewoudt. “Want die zeven Noachitische geboden kun je ook houden omdat je bijvoorbeeld de Nederlandse wet volgt. Dat is dus niet voldoende. Wat dat betreft maken we een heel duidelijke scheiding. We zeggen: je moet die zeven geboden houden omdat je dat doet om God te eren. Is dat het geval, dan is deze persoon heel welkom bij ons.” Predikant Hoolwerf knikt instemmend. “Deze nuance hoor je niet zo vaak op deze manier”, zegt hij. Groenewoudt: “Samen God dienen is geen enkel probleem.” 

Steun en solidariteit 

Samen God dienen mag dan mogelijk zijn, toch heeft Groenewoudts sjoel in Amstelveen weinig tot geen contacten met de plaatselijke kerken. “Niet met de protestanten, niet met de katholieken.” Intensief contact is ook geen must, haast hij zich erbij te zeggen, al is het volgens hem wel goed om op de hoogte te zijn van elkaar. “Ik wil best graag contact hebben met de christelijke gemeenschap in mijn omgeving omdat ik denk dat het goed is dat we elkaar leren kennen. Ook met de islamitische gemeenschap probeer ik dat.” Wel zijn er protestanten elders in het land met wie hij goede banden heeft aangeknoopt. Dat is erg fijn, vertelt hij. “Zij steunen ons.” Groenewoudt ziet de steun van christenen als zeer waardevol en noodzakelijk, vooral in de huidige tijd waarin de joodse gemeenschap in Nederland een kleine minderheid is en zich dikwijls bedreigd voelt.  

Hij merkt op dat er recent veel steun is gekomen vanuit diverse christelijke kerken, zeker na de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023, maar ook na de mishandeling van Israëlische voetbalsupporters in Amsterdam tijdens de zogeheten Maccabi-rellen. Keer op keer leidde dit tot een stroom van berichten van christenen die hun solidariteit betuigen, wat door hem en andere joodse Nederlanders als zeer bemoedigend wordt ervaren. “We leven in een moeilijke tijd, dit voelt echt als steun”, zegt Groenewoudt. Hoolwerf: “Dat vind ik geweldig, heel bijzonder.” 

Samenwerking nodig 

Groenewoudt benadrukt dat steun niet alleen emotioneel belangrijk is, maar ook praktisch. Hij gelooft dat de christelijke gemeenschap, overigens samen met de islamitische, een cruciale rol speelt in het behouden van een religieuze stem in Nederland. “Dit is belangrijk voor de kleine joodse gemeenschap, omdat het helpt om een breder religieus en moreel kader te creëren in een samenleving waar religie steeds minder populair is”, zegt hij. 

Volgens hem is samenwerking tussen joden en christenen daarom hard nodig, vooral als het gaat over gedeelde waarden en normen. “Ik pleit voor een gezamenlijke inspanning om elkaar te ondersteunen en samen op te trekken, zonder dat dit leidt tot pogingen om elkaar te bekeren. Dit zou de basis kunnen vormen voor een sterkere positie van gelovigen in Nederland. Dat is de toekomst die religie in Nederland nodig heeft.” 

 lees verder
 
Ds. Willem Jan de Hek: “Ik zie een opleving van spiritualiteit bij de nieuwe generatie"

  • Is gemeentepredikant in de Jacobikerk & ViaJacobi (zingevingsplatform) in Utrecht, en werkt als architect voor Studio Refill, zijn eigen ontwerpstudio 
  • Studie architectuur aan de Technische Universiteit Delft en theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit in Amsterdam 
  • Voelt zich thuis in de protestantse en de confessionele stroming en de Gereformeerde Bond binnen de kerk  

Hoe ervaar je je roeping? 

"Voordat ik theologie studeerde, werkte ik als architect in het vastgoed. We woonden vijf jaar in China en bezochten daar een internationale kerk. Onze pastor wees me op een quote van theoloog Frederick Buechner: ‘The place God calls you to is the place where your deep gladness and the world’s deep hunger meet.’ Dat vond ik enorm inspirerend. We zijn allemaal geroepen om christen te zijn in een seculiere samenleving. Voor mij betekent roeping dat je de talenten die je van God hebt gekregen inzet om anderen te helpen, maar ook de dingen doet waar je zelf blij van wordt. Vanuit mijn liefde voor de kerk ben ik theologie gaan studeren en daarna de predikantsopleiding gaan doen. Sinds 2019 werk ik vier dagen per week met enthousiasme als predikant in Utrecht. Eén dag in de week werk ik in mijn eigen ontwerpstudio. De combinatie van architect en dominee geeft me veel vreugde." 

Welk onderdeel van je werk doe je het liefst? 

"Juist de afwisseling maakt mijn werk boeiend. Het predikantschap is veelzijdig: van pastorale bezoeken aan gemeenteleden tot het organiseren van een filosofie-avond voor zinzoekers. De ene ochtend bezoek je een gemeentelid dat ziek geworden is, de volgende avond werk je mee aan een silent reading party in de kerk. Daarnaast vind ik het een voorrecht dat ik tijd heb om in de Bijbel te studeren en een preek te schrijven." 

Wat heb je nodig om met vrucht en vreugde te werken? 

"Contact met anderen. In de Jacobikerk werken we als team met twee predikanten, een missionair-diaconaal werker, een programmamaker voor ViaJacobi, een organist, een beheerder en allerlei vrijwilligers. We hebben een werkplek in de kerk en zijn daar doordeweeks vaak aanwezig. Daarnaast is er veel aanloop van bijvoorbeeld gemeenteleden. Die interactie en het samen dienen in het koninkrijk helpen enorm om met vreugde mijn werk te doen." 

Hoe zorg je ervoor dat je niet opbrandt? 

"Door goed te plannen, mijn grenzen te bewaken en me te laten inspireren door het evangelie. Ik wissel mijn werk in de gemeente af met persoonlijke studie, meditatie en het lezen en luisteren van inspirerende literatuur en podcasts." 

Welke scholing heb je voor het laatst gevolgd? 

"Ik ben bezig met een PhD – een promotieonderzoek – aan de PThU. Ook de tijd die ik beschikbaar heb voor nascholing kan ik hieraan besteden. Mijn onderzoek gaat over sacraliteit in het publieke domein, waarbij ik architectuur en theologie met elkaar in gesprek breng. Op welke plekken ervaren mensen iets van het heilige in de stad? Uit mijn onderzoek blijkt dat dit op allerlei plekken gebeurt: van een speeltuin tot een bibliotheek. Wat kunnen we hiervan leren? En waarom ‘gebeurt’ het heilige op sommige plekken sneller dan op andere? Voor mij is dit een manier om mijn passie voor architectuur en theologie te verbinden." 

Waar kan de kerk haar verantwoordelijkheid pakken voor medemens en schepping? 

"In aansluiting op mijn PhD-onderzoek, pleit ik voor een kerk die ‘plaatsmaakt voor het heilige’. Bijvoorbeeld door het kerkgebouw en de kerktuin open te stellen voor bezoek en verstilling. Onze samenleving heeft behoefte aan plekken van bezinning, terwijl die juist schaars zijn. In Utrecht proberen we de kerk open te stellen tijdens evenementen, op speciale dagen en in het weekend. Elke werkdag organiseren we een middaggebed. Zo delen we wat we ontvangen hebben en dragen we bij aan de samenleving." 

Welk boek, welke serie, film of podcast raad je collega’s aan? 

The Surprising Rebirth of Belief in God, een documentairepodcast van Justin Brierly. In 30 afleveringen onderzoekt hij waarom het zogenaamde ‘new atheism’ zijn beste tijd gehad lijkt te hebben en hoe seculiere denkers het christendom opnieuw overwegen. Zou het tij van geloof weer kunnen keren in onze generatie? Inspirerend en een aanrader!" 

Is er een bijbeltekst die met je meegaat?  

De tekst uit Kolossenzen 3, vers 23: ‘Alles wat je doet, doe het van harte … alsof het voor de Heer is en niet voor de mensen.’ Dit is een hoopvolle tekst, maar ook een spiegel. Het helpt me om de dingen in perspectief te zien: je werkt niet voor jezelf of voor mensen, maar voor God." 

Wat hoop je voor de toekomst van de kerk? 

"Ik ben hoopvol voor de toekomst van de kerk. Niet alleen omdat ik geloof dat God niet loslaat wat zijn hand begon, maar ook omdat ik overal zie hoe vitaal het evangelie is. In Utrecht merk ik een opleving bij de nieuwe generatie. Mensen staan open voor spiritualiteit, de vraag is hoe de kerk daarin past. De kerk is niet passé of iets uit vroeger tijden – ze heeft iets te zeggen en te bieden. We hebben goud in handen!" 

 lees verder
 
De band tussen Oranje en de Protestantse Kerk: een historisch overzicht

Als in de zestiende eeuw het calvinisme opkomt in Nederland, blijkt stadhouder Willem van Oranje (1533-1584) een beschermer hiervan. Al in zijn jeugd heeft Willem, die later de bijnaam Willem de Zwijger krijgt, een protestantse opvoeding gekregen. Opvallend, want het protestantisme is dan nog gloednieuw.

Als stadhouder kan hij geen volledige vrijheid garanderen voor de protestanten. Hij is waarnemend heerser en regeert als plaatsvervanger van een landsheer, een koning die meerdere gebieden in handen heeft. In Willems tijd is dit een katholieke landsheer: eerst Karel V, keizer van het heilige Roomse Rijk, daarna Filips II, heerser van het Spaanse Rijk.

Beeldenstorm

Filips II ziet het opkomende protestantisme als bedreiging voor de katholieke kerk en het Spaanse Rijk. Hij wil eenheid in zijn rijk en probeert het opkomende protestantisme de kop in te drukken. Willem van Oranje, zelf voorstander van godsdienstvrijheid, wil aanvankelijk trouw blijven aan het Spaanse gezag. Het lukt hem echter niet om tot overeenstemming te komen.

Ondertussen blijken de calvinisten onstuitbaar: tijdens de Beeldenstorm in 1566 vernielen ze rijkdommen in katholieke kerken en kloosters. De bloeddorstige hertog van Alva moet de orde herstellen in de Lage Landen. Hij vervolgt de protestanten met harde hand, velen belanden aan de galg of op de brandstapel.

7x Nederlandse kerken met een koninklijke geschiedenis

Burgeropstand

In 1568 leidt dit tot een bloedige burgeropstand onder leiding van Willem van Oranje. De oorlog duurt veel langer dan verwacht: pas in 1648 komt er (afgezien van een wapenstilstand van twaalf jaar tussendoor) een einde aan deze Tachtigjarige Oorlog.

In de nieuwe Republiek der Verenigde Nederlanden krijgt het protestantisme de overhand. Veel nakomelingen van Willem van Oranje blijven het protestantisme aanhangen, ook koning Willem-Alexander is lid van de Protestantse Kerk in Nederland.

Koning Willem-Alexander tijdens de viering van 500 jaar Reformatie (foto: Sandra Haverman)

Wilhelmus

Koningsgezinde protestanten herkennen zich in de leus ‘God, Nederland en Oranje’. Zij zijn ervan overtuigd dat God het koningshuis heeft gegeven aan het Nederlandse volk.

Veel protestantse kerken hebben de traditie om rond de verjaardag van de vorst couplet 1 en 6 van het Wilhelmus te zingen. Het is overigens niet helemaal zeker wie het volkslied heeft geschreven. Duidelijk is wel dat het de tweestrijd van stadhouder Willem van Oranje weerspiegelt: enerzijds trouw willen zijn aan de Spaanse koning, anderzijds zijn geweten volgen en God en het Nederlandse volk dienen. In het lied klinken zijn beweegredenen door om toch in opstand te komen tegen het Spaanse Rijk. 

De overtuiging dat het koningshuis ons door God gegeven is, hebben veel koningsgezinde protestanten ook vandaag de dag nog. Ook beschouwen voorstanders het Wilhelmus als een eerbetoon: hierin wordt Gods hand in de geschiedenis van Nederland bezongen. 

 lees verder
 
Wat zijn de taken van de beroepingscommissie? 

De rol van de beroepingscommissie 

De beroepingscommissie organiseert zelfstandig het beroepingsproces, verricht onderzoek en doet een voordracht aan de kerkenraadVerder lezenWat zijn de taken van de kerkenraad? over de invulling van de predikantsvacature. Het uitgangspunt hierbij is dat de nieuwe predikant(e) zo goed mogelijk aansluit bij het door de kerkenraad opgestelde profiel. Dit profiel beschrijft de gewenste eigenschappen, vaardigheden en visie van de te beroepen predikant(e) of proponent (afgestudeerd theoloog die beroepbaar is maar nog niet bevestigd in het ambt van predikant). 

Een handleiding bij en informatie over het beroepingsproces is te vinden in de Gids voor het beroepingswerk, beschikbaar op de website van de Protestantse Kerk.  Zie ook stappenplan beroepingswerkVerder lezenBeroepingscommissie - stappenplan speciaal voor beroepingscommissies.  

Werkzaamheden van de commissie 

De werkzaamheden van de beroepingscommissie zijn divers en bestaan uit de volgende onderdelen: 

Organisatie 

  • De commissie benoemt een voorzitter, een secretaris en een contactpersoon voor de te beroepen predikant. Deze persoon houdt de kandidaten op de hoogte van de voortgang van het proces. Er wordt een duidelijke werkwijze opgesteld, inclusief een tijdpad en een taakverdeling. 
  • De commissie wordt begeleid door een consulent die de commissie adviseert en het juiste verloop van het proces en de procedure bewaakt. 

Voorbereiding 

  • Identiteitsgebonden thema’s worden vooraf besproken om helderheid te scheppen over mogelijke gevoeligheden. 
  • Er wordt een informatiepakket samengesteld dat o.a. de profielschets van de gemeente en van de predikant, het beleidsplan en de selectieprocedure bevat. 

Selectie en hoorcommissie 

  • De commissie bepaalt hoe de procedure verloopt en besluit of voor het horen van een predikant of proponent eerst een gesprek wordt gevoerd. 
  • Benader de predikanten op de kandidatenlijst een voor een. Kies je ervoor om met meer dan één predikant een oriënterend gesprek te voeren, zorg dan voor een goede communicatie over dit proces. 
  • De commissie stelt uit haar midden een hoorcommissie samen (minimaal 3 en maximaal 6 personen) die verslag doet aan de rest van de beroepingscommissie. 
  • Bij een hoorcommissie met twee groepen is het gebruikelijk dat één groep een ‘second opinion’ vormt door een kerkdienst van de predikant/proponent bij te wonen. 
  • Na een positieve uitkomst volgt een vervolggesprek met de kandidaat door de hele beroepingscommissie. 
  • De reiskosten van een predikant/proponent voor een gesprek worden vergoed. Dit geldt ook voor de te maken onkosten van de leden van de beroepingscommissie. 

Rapportage en advies 

  • Regelmatige voortgangsrapportages worden gedeeld met de kerkenraad (minimaal maandelijks).  
  • De commissie streeft naar unanimiteit bij het uitbrengen van een advies, tenzij vooraf andere afspraken zijn gemaakt, zoals een meerderheid van 80%.  

Geheimhouding en evaluatie 

  • De commissie gaat zorgvuldig om met vertrouwelijke informatie en maakt afspraken over opslag, teruggave en vernietiging van gegevens. 
  • Na afloop wordt het beroepingsproces geëvalueerd en een eindrapportage opgesteld. 

Vaardigheden van de commissieleden 

De leden van de beroepingscommissie vormen het gezicht van de gemeente voor de te beroepen predikant en moeten daarom als team goed op elkaar ingespeeld zijn. Belangrijke vaardigheden zijn: 

  • goede gespreksvaardigheden; 
  • geestelijk onderscheidingsvermogen; 
  • kennis van de gemeente, haar beleid en het predikantsprofiel; 
  • zorgvuldigheid en correctheid in de omgang met kandidaten. 

Een trainingVerder lezenBeroepingswerk voor commissies voorafgaand aan het proces kan helpen om de samenwerking en vaardigheden van de commissie te versterken. 

Bevoegdheden en randvoorwaarden 

De beroepingscommissie werkt binnen de kaders die door de kerkenraad zijn vastgesteld. Dit betreft bijvoorbeeld afspraken over de pastorie, het profiel van de predikant en de selectiecriteria. Mocht de commissie hier tijdens het proces tegen obstakels aanlopen, dan wordt hierover in overleg met de kerkenraad een oplossing gezocht. 

Zorgvuldigheid en communicatie 

Het beroepingswerk vraagt om een zorgvuldige omgang met zowel de belangen van de gemeente als die van de kandidaten. Kandidaten moeten weten waar ze aan toe zijn en hoe het proces verloopt. Dit betekent: 

  • Reageer op ontvangen brieven;
  • Communiceer na elk gesprek duidelijk over het vervolg;
  • Vermijd lange stiltes in de procedure;
  • Informeer de gemeenteleden geregeld over de voortgang van het beroepingswerk. (Alleen wat betreft het proces, namen van kandidaten worden niet gedeeld.) 

Geheimhouding 

Geheimhouding speelt een belangrijke rol in het beroepingsproces. Om informatie niet voortijdig te laten uitlekken, wordt zorgvuldig omgegaan met schriftelijk en digitaal materiaal. Vertrouwelijke gegevens, zoals sollicitatiebrieven van afgewezen kandidaten, worden na afloop vernietigd. Andere stukken, zoals verslagen, worden gearchiveerd. 

Valkuilen 

  1. Gebrek aan unanimiteit Als de commissieleden niet op één lijn zitten, kan dit leiden tot spanningen en onduidelijkheid in het advies aan de kerkenraad. Dit benadrukt het belang van duidelijke afspraken en gezamenlijke besluitvorming. 
  2. Onvoldoende communicatie Te weinig of onduidelijke communicatie naar de gemeente, kandidaten of kerkenraad kan leiden tot frustratie of wantrouwen. Regelmatige updates en transparantie zijn essentieel.
  3. Te lange procedures Een langdurig beroepingsproces kan vermoeiend zijn voor zowel de commissie als de kandidaten. Het risico bestaat dat goede kandidaten afhaken of dat de betrokkenheid van de gemeente afneemt. Dit kan voorkomen worden door niet met veel kandidaten tegelijk in gesprek te gaan en een strak tijdpad. Houd de zondagen vrij in de agenda om te kunnen gaan horen. 

Kansen 

  1. Sterke verbinding met de gemeenteDoor het beroepingsproces zorgvuldig en transparant te organiseren, kan de commissie een sterke verbinding creëren tussen de gemeente en de nieuwe predikant. Dit versterkt het draagvlak voor de keuze. 
  2. Teamontwikkeling binnen de commissie De samenwerking binnen de commissie biedt een kans om als team te groeien en gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een belangrijk proces binnen de gemeente. 
  3. Duidelijke positionering van de gemeenteDoor het opstellen en communiceren van een helder gemeente- en predikantsprofiel kan de commissie laten zien waar de gemeente voor staat. Dit helpt bij het aantrekken van een predikant die écht bij de gemeente past. 
 lees verder
 
Wie was Aurelius Augustinus? 

Wanneer hoorden we voor het eerst van hem? 

Aurelius Augustinus werd geboren op 13 november 354 in het Noord-Afrikaanse Thagaste (in het huidige Algerije). Hij was een kind van twee werelden: moeder Monica was een Berberse christin, vader Patricius een welgestelde, niet-christelijke Romein. Augustinus doorliep een klassieke scholing en met zijn scherpzinnigheid en welbespraaktheid schopte hij het zelfs tot het keizerlijke hof in Milaan. Maar parallel aan zijn voorspoedige maatschappelijke carrière, die hem geen vervulling bracht, maakte hij een intensieve geestelijke zoektocht door. Na omzwervingen langs manicheïsme, astrologie en neoplatonisme bekeerde hij zich in 387 tot het christendom – nota bene de godsdienst waar hij altijd op had neergekeken. Zijn moeder en bisschop Ambrosius van Milaan speelden daarbij een belangrijke rol, maar naar eigen zeggen waren het de woorden ‘neem en lees’ van een toevallig opgevangen kinderliedje die hem het beslissende duwtje gaven. Hij sloeg een bijbel open en werd dusdanig geraakt door wat hij las dat hij besloot christen te worden.  

In 396 werd hij bisschop van de Noord-Afrikaanse havenstad Hippo Regius (thans Algerije). Al snel verwerft hij naam als begaafd theoloog, prediker en auteur. Zijn stem werd invloedrijk in de debatten van zijn tijd, met manicheëers, donatisten, pelagianen en andere stromingen. Augustinus overleed in 430, in Hippo, terwijl de stad belegerd werd door de Vandalen. 

Waarmee is hij bekend geworden? 

Voor velen is zijn boek Belijdenissen de eerste kennismaking met Augustinus. Het is toegankelijk geschreven en tegelijk diepgravend. Het beschrijft hoe hij na een lange zoektocht en hardnekkig verzet het christelijk geloof omarmde. Het werk heeft trekken van een geestelijke autobiografie, maar doordat het geschreven is in de vorm van een doorlopend gebed, staat niet Augustinus zelf maar het handelen van God centraal. Beroemd zijn de woorden uit de openingsalinea: ‘Ons hart kent geen rust tot het rust vindt in U.’ 

Die uitspraak is typerend voor de theologie waarmee hij zo invloedrijk is geworden: Gods ontferming staat centraal, niet wat wij mensen bedenken of doen. Zijn genade is het enige medicijn tegen de zondigheid van de mens en het werk van zijn Geest gaat vooraf aan elk goed werk, zelfs elke goede gedachte. Dat was de inzet in zijn strijd tegen de pelagianen, maar ook tegen de donatisten die probeerden een zuivere kerk af te dwingen. De kerk, antwoordde Augustinus, is een ziekenhuis, geen verzameling volmaakte mensen. Als Augustinus over zonde spreekt, is het woord nederigheid steeds nabij. 

Een ander beroemd werk is De stad van God, waarin hij zijn visie ontvouwt op de verhouding tussen de hemelse stad van God, waar de mensen leven uit de Geest, en de aardse stad van eigenliefde en machtsstreven. Het raakte dus aan de verhouding tussen kerk en staat en was zeer invloedrijk in de middeleeuwen. 

Augustinus’ denken is ook buiten kerk en theologie van betekenis geweest. Wat hij schreef over bijvoorbeeld tijd, taal en hermeneutiek, en over wat we nu psychologie of politieke filosofie zouden noemen, was hij zijn tijd vooruit. 

In de middeleeuwen werden zijn uitspraken steeds vaker gebruikt als losse bouwstenen voor de constructie van omvattende theologische systemen. Helaas raakte daardoor de eigenheid van Augustinus’ denken op de achtergrond, evenals het feit dat hij op specifieke omstandigheden en problemen reageerde. Terwijl juist dat kleur en diepte geeft aan zijn werk.  

In 1947 bracht Frits van der Meer in Augustinus de zielzorger de herderlijke bewogenheid en wijsheid van de bisschop die Augustinus vooral was, weer voor het voetlicht. In het recente historisch-theologisch onderzoek hebben bijvoorbeeld Augustinus’ preken een prominente plek. 

Wat kunnen we met zijn gedachtegoed? 

Natuurlijk was ook Augustinus een kind van een andere tijd en cultuur. Sommige van zijn opvattingen, bijvoorbeeld over het lot van ongedoopte kinderen of over staatsdwang in religieuze aangelegenheden, roepen vandaag eerder weerstand op dan weerklank. Toch blijkt juist ook bij Augustinus hoezeer de vragen van toen en nu met elkaar verbonden zijn. Omdat hij openhartig is en zichzelf niet spaart, is hij soms onverwacht herkenbaar en nabij. Zijn scherpzinnigheid, diepzinnigheid en creativiteit prikkelen ook nu nog ons denken. Niet voor niets wordt zijn werk tot op de dag van vandaag door een divers publiek gelezen, zowel binnen als buiten de kerk. 

Zien we de doorwerking van zijn gedachtegoed ergens terug? 

Augustinus’ leer van zonde en genade heeft het theologisch denken door de eeuwen heen gestempeld, al hebben er ook steeds tegengeluiden geklonken. Luther was er als Augustijner monnik diepgaand door beïnvloed en ook Calvijn is in dat spoor verder gegaan. Het gezicht van het protestantisme is mede bepaald door Augustinus. 

De laatste decennia trekt juist de pastorale en spirituele kant van zijn werk meer aandacht. Regelmatig verschijnen er nog nieuwe vertalingen van zijn werk, ook in het Nederlands. In 2005 werd Augustinus’ preek over Matteüs 11:28 (‘Komt tot mij, allen die vermoeid en belast zijn…’) door de lezers van Trouw uitgeroepen tot mooiste preek aller tijden. 

Sommige van Augustinus’ uitspraken weerklinken nog altijd in zowel kerkmuziek (bijvoorbeeld NLB 695:2, Opwekking 641) als popmuziek (Robbie Williams, Make me pure). 

Boekentip 

Aurelius Augustinus: Belijdenissen, ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Wim Sleddens O.S.A., Budel: Damon, 2009. Misschien is dit werk wel de beste kennismaking met zijn denken. De vertaling is goed leesbaar, de inleiding behulpzaam. 

Luistertips 

De Ongelooflijke Podcast, aflevering 200: De grote Augustinus-show!, met Paul van Geest, Beatrice de Graaf en Stefan Paas. Een vrolijk en onderhoudend gesprek dat, hoewel soms wat hagiografisch aangezet, een mooie verkenning van Augustinus’ leven, denken en invloed biedt. 

Ook de moeite waard: Dit is de Bijbel, aflevering 54: Augustinus | Nee, we zijn niet oké (en dat is bevrijdend!), met Arnold Huijgen. Over de betekenis van Augustinus’ genadeleer. 

 lees verder
 
Licht van Christus: het symbool van de Paaskaars

Aanwezigheid van Christus 

‘Ik ben met u, alle dagen, tot aan de voleinding der wereld’, zegt Jezus (Matteüs 28:20). Dat betekent dat de paaskaars altijd brandt, omdat hij Christus’ aanwezigheid bij de vierende gemeente representeert. In sommige gemeenten wordt de kaars aan het begin van de dienst aangestoken. De gedachte daarachter is dat Christus in ons midden verschijnt wanneer de gemeente samenkomt, en niet de indruk wordt gewekt dat zijn aanwezigheid met het gebouw van de kerk verbonden is. In de meeste kerken brandt de paaskaars echter al als de gemeente de kerkruimte binnenkomt, omdat Christus’ aanwezigheid niet van ons afhankelijk is; zijn licht straalt ons al tegemoet, zijn aanwezigheid gaat aan die van ons vooraf. 

Consequent branden 

In deze betekenis krijgt de paaskaars de functie die de Godslamp in de synagoge heeft, die bij de ark met de Thorarollen hangt, of in rooms- en oud-katholieke kerken bij de tabernakel met het eucharistisch brood. Die verwijzen ook naar de voortdurende aanwezigheid van God respectievelijk Christus. Het licht valt overigens niet samen met deze goddelijke aanwezigheid – het is niet zo dat deze aanwezigheid er niet is als het licht per ongeluk niet brandt of onbedoeld gedoofd raakt – maar het verwijst er symbolisch naar. En omdat liturgische symbolen hun betekenis krijgen door er consequent mee om te gaan, is het wenselijk dat deze lichten consequent branden. 

Praktisch gesproken kun je in een kleine liturgische setting, bijvoorbeeld bij een middaggebed in het liturgische centrum of de stilteruimte van de kerk na een vergadering, natuurlijk het licht even aansteken. Lied 285 is geschikt om daarbij te spreken of zingen en wijst erop dat het licht aan ons voorafgaat: ‘Het licht is ons voorgegaan en straalt als een lopend vuur’, of lied 284: ‘Christus, Gij zijt het licht in ons leven’. Een parallel hieraan is een kleine versie van de paaskaars die een predikant in zijn werkkamer ontsteekt voorafgaande aan een pastoraal gesprek: ook dan is Christus immers aanwezig. 

Eerste licht 

Samen met de paaskaars worden in de paaswake ook vaak doopwater, antependium, avondmaalsgerei en bloemen de kerk binnengedragen. Symbolisch werkt dit alleen wanneer ze op Witte Donderdag na de viering ook zijn weggedragen en er een lege, kale ruimte is overgebleven. De gedachte hierachter is dat op de paasochtend alles vernieuwd is, er is compleet nieuw leven ontstaan. Is er in de gemeente geen paasnachtviering, dan brandt de paaskaars al op paasochtend, want Christus was al opgestaan toen de vrouwen in de vroege morgen ontdekten dat het graf leeg was. 

Omdat de paaskaars bij uitstek symbool is van nieuw leven door de dood heen, is het logisch dat deze dicht bij het doopvont staat. Al het lichtVerder lezenHet licht in de eredienst – tafelkaarsen, kaarsen voor kinder- of tienerdienst, doop- en belijdeniskaarsen, gedachteniskaarsen bij een uitvaart – wordt aan de paaskaars aangestoken. Niet omgekeerd, omdat Christus het licht is waarin al ons geloven en hopen begint. Het begint niet bij onszelf. Bij een uitvaart, waar ook sprake is van dood en opstanding, staat de paaskaars zo mogelijk naast het lichaam van de overledene. 

Van Pasen tot Pinksteren 

In rooms- en oud-katholieke kerken brandde de paaskaars vanouds alleen van de paasochtend tot en met de evangelielezing op HemelvaartsdagVerder lezenBetekenis van Hemelvaart, wezenzondag en Pinksteren, als symbool van de veertig dagen dat Jezus na zijn opstanding aan de leerlingen was verschenen (Handelingen 1:3). Sinds het Tweede Vaticaans Concilie brandt de kaars echter tot aan Pinksteren, evenals bij ‘doorgangsmomenten’ als doop en uitvaart. Zo worden de vijftig dagen van Pasen symbolisch bij elkaar gehouden en zijn opstanding, hemelvaart en de zending van Gods Geest één samenhangende, feestelijke beweging. Gaat het licht daarna uit dan? Nee, de gedachte is dat na Pinksteren de gemeente zelf drager wordt van het licht. De Geest is immers over haar uitgestort. Christus is het licht, de gemeente de kandelaar (zie ook lied 500). 

Gedoofd, uitgeblazen of aangeblazen? 

Deze laatste gedachte heeft wel consequenties voor hoe de paaskaars uitgaat. Gebeurt dit met Pinksteren (of aan het eind van een ander liturgisch moment), dan moet hij niet met een kaarsendover gedoofd worden, want dan gaat hij als een nachtkaars uit. Het is juist de bedoeling dat het licht de gemeente wordt aangeblazen. Blazen dus, en niet doven, én in de richting van de gemeente. 

Dooft men de kaars op Goede Vrijdag, ook dan is het symbolisch mooier om hem uit te blazen dan te doven. Jezus geeft immers de Geest. Het is zijn laatste ademtocht die zijn tijdelijke afwezigheid tijdens de Stille Zaterdag inluidt. Toch kan men overwegen op de avondmaalstafel of bij het kruis een klein lichtje te laten branden. Ook in de dood blijft God aanwezig. 

Een andere mogelijkheid is om met alle liturgische attributen na de maaltijdviering op Witte Donderdag de kaars de kerk uit te dragen en in een stiltekapel aan het zicht te onttrekken. Dan wordt het moment van uitblazen, dat soms als anti-symbool ervaren wordt, op een stijlvolle manier vermeden. 

Zorgvuldig 

Liturgisch handelen is altijd symbolisch handelen. Symbolisch handelen vraagt doordenking en bewuste en consequente keuzes. Als je je niet bewust bent wat je met een symbool wilt uitdrukken, gaat de beeldtaal ervan zichzelf tegenspreken. Liturgiecommissies kunnen het gesprek aangaan wat passend is, op de eigen plek waar gevierd wordt maar ook in verbondenheid met de symboliek in de oecumene van de kerk. 

En praktisch: als het lontje te diep in de kaars zit, snijd dan niet een stuk van de kaarsranden af maar duw de randen van de nog warme kaars iedere keer een beetje naar binnen. Een mooi symbool vraagt om een beetje respect. 

Met dank aan Willem Timmerman 

Uit de praktijk 

Klaas Touwen, predikant van de Oude Kerk in Amsterdam en van de Nederlandse Kerk in Duitsland:

“De paaskaars doven op Goede Vrijdag kan niet” 

“Je kunt van alles doen met de paaskaars, maar deze niet doven op Goede Vrijdag. De paaskaars is teken van de verrezen Christus die bij ons is, de levende Heer in wiens aanwezigheid wij samenkomen. Op Goede Vrijdag brandt de paaskaars überhaupt niet. Als je de paaskaars uit zou blazen als Jezus sterft, krijg je kortstuiting in de symboliek. De paaskaars symboliseert dan de aardse Jezus die doodgaat, terwijl de paaskaars altijd de levende Christus is, de verrezen Heer. Dat kan dus niet. Er blijft altijd minstens één kaars branden, Jezus gaat niet als een nachtkaarsje uit. In de protestantse traditie is het iedere zondag een klein Pasen, in veel gemeenten brandt de paaskaars altijd. Dat is op zich een goede traditie. De paaskaars hoort dan al wel te branden als de gemeente samenkomt. De eerste persoon die binnenkomt steekt de paaskaars aan, vaak is dat de koster.”  Idelette Otten, predikant in de Grote Kerk Dordrecht: 

“De paaskaars is echt voor de paastijd” 

“Ik wist niet beter dan dat de paaskaars in de protestantse traditie het hele jaar door brandt. Maar na mijn allereerste dienst, in de Oude Kerk in Amsterdam, kwam de omslag. Het was eind december. Na afloop zei mijn leermeester, de dominicaner pater Jill Klappe, tegen mij: ‘Het was een mooie dienst, maar hoe haal je het in je hoofd om de paaskaars te laten branden?’ Ik ben me erin gaan verdiepen en kwam tot de conclusie dat hij gelijk had. De paaskaars hoeft niet altijd te branden, de adventskaarsen branden ook niet het hele jaar. De paaskaars is echt voor de paastijd. Dat je deze ontsteekt in de paasnacht, daar is iedereen het over eens. Je dooft de kaars dan weer met Pinksteren, dat sinds het Tweede Vaticaans Concilie weer als einde van de paastijd wordt beschouwd. Pinksteren is het moment dat Jezus de geest gééft. Je blaast de kaars dan niet uit maar je blaast als het ware de gemeente ermee aan. In mijn vorige gemeente in Vleuten blies het jongste kind met Pinksteren richting de gemeente waarbij de kaars als vanzelf doofde. Daarna stond de paaskaars bij het doopvont, om enkel nog te branden bij de doorgangsmomenten van doop en uitvaart.” 

 lees verder
 
"Elke kerkenraadsvergadering is ‘de toekomst van de kerk’ nu een vast agendapunt"

Reden om mee te doen  

De Gereformeerde Kerk Molenaarsgraaf-Brandwijk zette Nieuw Kerkelijk Peil (NKP) in om te bepalen waar ze naartoe wil. Kerkenraadsvoorzitter Nico Baas: “We hebben te maken met vergrijzing en leegloop, maar er is ook een groep mensen die graag komt en kerk wil blijven. Nieuw Kerkelijk Peil leek een goed instrument om de koers te bepalen.” Van de 365 leden vulden circa 100 de enquête in. “Jammer van NKP is dat je niet van de mensen die niet meedoen hoort wat zij belangrijk vinden. Eigenlijk wil je dat weten.” De uitkomst was niet echt verrassend, maar de punten die naar voren kwamen boden een handvat om het beleidsplan 2024-2029 te schrijven. “Dat zit nu goed in elkaar en we hebben er een mooi boekje van gemaakt.” 

De uitslag 

De uitkomst is door een externe gemeentebegeleider op drie gemeenteavonden gepresenteerd, en ook het traject dat daarop volgde is door haar begeleid. De drie hoofdpunten waren dat de gemeenteleden om inspirerende diensten vragen, dat ze de pastorale zorg belangrijk vinden, en ook de gastvrijheid naar binnen en naar buiten. 

Baas: “Met het eerste punt is de eredienstcommissie aan de gang gegaan, er zijn al initiatieven opgepakt. Het beleidsplan fungeert als meetlat. De pastorale zorg is sinds we een aantal jaren vacant zijn geweest goed opgetuigd. Extra is nu dat er maaltijden georganiseerd gaan worden voor eenzame en oudere mensen. En wat de gastvrijheid betreft gaan we meer activiteiten voor ontmoeten organiseren, ook naar buiten toe. We hebben een mooi kerkgebouw en een mooi bijgebouw, die gebruiken we goed.” 

Mooi traject 

De bevindingen op de drie goed bezochte gemeenteavonden waar in groepjes over de drie hoofdpunten werd gepraat, werden ook meegenomen in het traject naar het beleidsplan. De gemeente had dus ook daarop nog inspraak. Baas: “Het was mooi om zo met elkaar bezig te zijn.” 

Hij heeft het beleidsplan altijd bij zich. “Elke kerkenraadsvergadering eindigen we met het agendapunt ‘toekomst van de kerk’. Daar trekken we 20 minuten voor uit. Het dwingt ons om wat te doen, het niet op zijn beloop te laten. We hopen dat het een extra impuls geeft aan initiatieven die bijdragen aan de toekomst van onze gemeente.” 

 Meer weten over NKP? Volg op 16 juni een webinar hierover!

 

 lees verder